Sommige jongemannen werken als olifanten. Olifanten kennen geen uitputting. Olifanten zijn nooit overspannen. Zwaar werk hebben ze, die kerels, zoals stratenmaken, vloerbedekking leggen of stukadoren. Dit doen ze zonder veel opleiding, met een soort intelligentie in hun lijf, waarmee ze eigenlijk alles kunnen leren. Thuis leren ze zichzelf autotechniek, elektra en metselen, naast hun werk. Ze klussen wat af. Met één soort is het oppassen: de trotse bikkels die geen grenzen kennen.
Ze werken zich helemaal uit de naad voor € 500 extra, en voor hun gezin. Dan begeeft hun rug het, de schouders kraken, en de tennisarmen volgen. Dertig jaar zijn ze dan. Ze snappen er niets van. Hun lijf begeeft het. Hun trots en hun inkomen zakt krakend in elkaar. Eén zo’n man was slim. Hij werd tijdig betonvlechter in plaats van stratenmaker. Dat ging beter met een beroerde rug en het verdiende meer. Heel slim. Niet zo slim was dat hij doorging met het huis opknappen, al zijn vrije tijd, ondanks rugpijn; op de olifanten manier natuurlijk: stug doorgaan. Ik sprak over grenzen bewaken, dat stug doorgaan prima is, maar stug forceren een beetje dom. Toen vielen zijn vrouw en zijn moeder me onverwacht bij. Ze hadden beiden fibromyalgie, overal pijn zonder oorzaak, kwetsbare spieren en gewrichten dus. Ze waren beiden forceerders van nature, flinke vrouwen, te flinke vrouwen. Beiden hadden de cursus omgaan met chronische pijn gedaan en waren wijzer geworden. Maar eerst moet de klik er zijn, zeiden ze; accepteren dat er geen toverstokje is dat je pijn weghaalt. Daarna leer je evenwicht te vinden tussen teveel en te weinig doen. We hebben een deal. We gaan hem leren zichzelf te begrenzen, heel voorzichtig. Dat leren kan wel even duren bij olifanten. Maar dat geeft niet. Hij heeft de kracht, wij het geduld.