Ze had beenpijn, in de loop van de maanden werd het erger en erger. De klachten pasten niet goed in één of andere diagnose. De pijn werd erger met lopen en met sommige bewegingen, maar verdween niet met rust. Onduidelijk dus. De neuroloog heeft haar nagekeken en schreef: ‘Geen hernia, terug naar de huisarts’. Wat nu? Wel pijn, wel weten wat het niet is, maar niet weten wat het wel is.
Laten we de pijnpoli eens proberen. Dat vond mevrouw geen goed idee. Ze drong aan op een andere specialist en kwam bij de chirurg. Die vond forse vaatafsluitingen in de benen, die de beenpijn verklaarde. Na de vaatoperatie was ze de meeste pijn kwijt, maar niet alles. Een half jaar later werd het restje pijn weer erger. Weer is ze naar de vaatchirurg gestuurd: de vaten waren goed. Ze is weer naar de neuroloog gestuurd en nu kon deze wel een hernia aantonen. Ze had dus beide, vaatproblemen en zenuwafknelling, beide met onduidelijke klachten.
Heeft de neuroloog eerst de diagnose gemist? Nee, de neuroloog deed wat moest, namelijk een hernia uitsluiten. Een neuroloog doet niet in vaten. Omgekeerd had de vaatchirurg waarschijnlijk de hernia gemist. Dat mag. Een specialist mag diagnoses van andere specialisten missen. Had de huisarts het anders moeten doen? Waarschijnlijk wel, achteraf gezien tenminste. De huisarts had gelijk en ongelijk. Hij had gelijk over de hernia, het werd later een hernia. En hij had ongelijk over de verstopte vaten. Dat had hij niet bedacht. Het was beide.
De specialist doet vooral in zekerheid, in ziektes die er zijn of niet. De huisarts doet vooral in onzekerheid, in klachten die al of niet iets betekenen. Samen lukt het wel, elk apart niet. Stiekem denken ze allebei: wel prettig als patiënten meedenken. Drie weten meer dan twee.