Op vakantie in de Pyreneeën moet er natuurlijk gefietst en gewandeld worden. Al te stoere wandeltochten probeer ik te vermijden, want een beetje hoogtevrees heb ik wel. Een klein vreesje maar. Een berg op met veel bomen, dat is prima. Maar een uitgehakt rotspaadje langs een afgrond van 100 meter diep, dat is me te bar. Tintelen in mijn maag, kriebels in mijn kuiten. Het is eigenlijk heel normaal. Eigenlijk is het geen hoogtevrees. Het is besef van de werkelijkheid.
Fietsen is dan beter. Het heuvelt hier enorm. Lange hellingen van tien kilometer met 8% stijging. Topprestatie was twee km van 10-20% helling. Stoer vinden we onszelf. Maar ach, tegen de wind in trappen naar Lelystad is ook pittig. De verhoudingen tussen ons zijn in balans. Ik klim sneller, zij daalt sneller. Op een beetje vlakke stukken gaan we hard. Om en om op kop, zoals je dat doet in de polder. Samenwerken eigenlijk. Wij leven in Nederland waterpas, besef je nu. Mijn zwager, veel stoerder dan wij, smst over colletjes uit de Tour de France. Heeft hij gedaan. Mijn vrouw wil niet onder doen voor haar broer, ook al hebben we zwaardere fietsen en zijn we een pietsje zwaarder dan die afgetrainde spierbonk op zijn racefiets. We hebben uitgerekend dat ons handicap neerkomt op een mud kolen op de rug. Zwager is een watje, vinden we. Col d’Aspin, die zijn we opgeklommen. Tussen de 5 en 8 %, 12 km lang. Zij fietst het in een stuk. Ik ben meer het type dat een paar keer afstapt, voor het uitzicht. De afdaling was het echte afzien. Niet voor haar, want ze suist met 70 km per uur naar beneden, meetrappend! Ik rij veilig, constant in de remmen. Steenkoud, witte vingers, voeten als ijsklompen. Geheel onderkoeld aangekomen beneden. En een pietsje hoogtevrees 12 km lang. Bang voor klapbanden, stukkende remkabels en dodelijke valpartijen. Die berg is namelijk 1500 meter hoog; het idee alleen al. Harder dan 20 km per uur vind ik erg onverstandig. Angst is het niet natuurlijk. Het is gezond verstand.