Hij was 78 jaar en had de pest er in. Sinds twee jaar had hij overal pijntjes, moe, duizelig soms. Flitsende familiegesprekken kon hij niet meer zo goed kunnen volgen. De tuin kreeg hij niet meer in een keer af. Hij had minder belangstelling voor anderen en voelde zich schuldig daarover. Het nieuws werd saaier, de trappen in het winkelcentrum steiler, de mensen spraken steeds zachter. Ziektes konden we wel uitsluiten na wat onderzoek. Ik vertelde dat het hele beeld leek op wat je hoort van 85-jarigen. Ouder worden, wat zou je van die diagnose denken? Altijd gezegend met een gezond lijf en een veerkrachtige geest. En dan vrij snel de neergang. Dat valt tegen. Zijn leeftijdgenoten hadden allang overgewicht, suikerziekte, infarct en kunstheup. Hij niet. Hij was niets gewend eigenlijk.
“Moet ik me dan als een oud mens gaan gedragen?”, vroeg hij. Nee, niet doen. Ik vertelde van kerngezonde 85-ers die tennisten, maar ondertussen behoorlijk dement aan het worden waren. Ze genieten, van het tennissen. Ik vertelde van de jonkies van 50 jaar met twee keer kanker, een beroerte en hun partner verloren. Maar een ware steun voor kinderen en kleinkinderen. Ze maken er wat van, van hun opa rol. Ik had twee adviezen voor hem. Blijf een beetje eigenwijs en doe soms toch teveel. Dat moet je bekopen daarna, maar je hebt dan wel een leuke dag gehad. Ten tweede, als je dochter je streng toespreekt, dan moet je luisteren. Als die zegt “Pa, ga eens zitten. Ik wil niet meer dat je auto rijdt en nooit meer op dat gammele trapje staat”, dan moet je dat doen.
Hij vond het een bruikbaar advies voor ouder worden: wees blij met wat je had, blijf eigenwijs dingen doen die je niet goed meer kunt, tot je dochter ‘Ho!’ roept. Opgeruimd ging hij dit eens bespreken met zijn dochter.