Het neemt weer toe, de formulieren in de thuiszorg. Verantwoording afleggen, transparant vooral, daar gaat het om, zeker bij al die projecten. Het barst van de projecten. De wijkverpleging heeft het er maar druk mee. Recent zijn twee vragenlijsten toegevoegd aan het anderhalf kilo zware zorgdossier en het invullen van de indicatie in de computer. Samen 300 vragen extra af te vinken, over patiënt en Arbo-omstandigheden. Vraag 38: ‘Is Meneer Karelsen een man of een vrouw?’. Vraag 123: ‘Kan het bovenlicht in de douche van de patiënt geopend worden door een wijkverpleegkundige van 1.70 m, gemeten zonder schoenen? Zo nee, leg patiënt voorzichtig op de grond en bel de Arbodienst, de vakbond en de brandweer’.
Het zal drie kwartier kosten om alles in te vullen. Of dit huisbezoek declarabel is, dat weet ik niet. Vermoedelijk wordt er wel een nota gestuurd voor een eigen bijdrage van de patiënt, op last van de regering. Want mensen moeten in hun portemonnee voelen hoeveel zorg ze krijgen, vindt het kabinet. Misschien is de regering bang dat patiënten dagelijks om een nieuwe blaaskatheter vragen. Gelukkig is daarvoor het indiceren uitgevonden. Dit is het objectief vaststellen van de individuele hulpvraag. Sneu is dat een spontaan rouwbezoek niet geïndiceerd kan worden. De patiënt waar het om ging is namelijk dood, de financiering is gestopt. En partnerverdriet is geen codeerbare thuiszorgvraag. Ook hier is wat op gevonden, het nieuwste project. Dat is de wijkverpleegkundige die doet wat de wijkverpleegkundige 30 jaar geleden deed, zonder bureaucratische rimram, zonder werkverdeler, zonder indicatie. Deze verpleegkundige wordt betaald om te zorgen voor alles wat zich voordoet in hele wijk. Dit project is zo succesvol, dat het niet na één jaar opgeheven wordt, maar pas over drie jaar. Goed werk met veel handen aan het bed is een tijdelijk project geworden. De werkelijkheid is goed georganiseerd wantrouwen, met veel handen aan het toetsenbord.