U wilt gelijke kansen voor iedereen, want ieder talent, iedere inzet moet gelijke mogelijkheden hebben om toe te treden tot de elite. Gelijke kansen om ongelijk te worden. Deze paradox ontstond eind 18e eeuw, bij De Verlichting. Toen werd het gelijkheidsideaal omarmd. Pas toen ontstond er een eliteprobleem. Een elite was niet meer vanzelfsprekend. De Franse Revolutie daarna was direct een bloedige strijd tussen elites, namelijk de adel, de clerus en de revolutionaire populisten van toen. Waarom liep dat uit de hand? Ik denk omdat de elite samenviel met machthebbers. Dat leidt tot rampen. Laten we elitevorming daarom beperken tot de elite met gezag. Binnen mijn vorige vak, de huisartsgeneeskunde, is er een gezagselite, zo’n honderd op de 10.000 huisartsen. Ze werken bij de beroepsorganisatie, universiteiten en redacties. Deze intellectuele leiders hebben hun positie verworven, niet gekregen. Ik behoorde een tijdje tot die elite, met verve, en met trots, om de vakuitoefening te verbeteren. Elk vak heeft zijn elite, de politiek ook. ‘Leiders’ heten ze daar. Die leiders overtuigen medepolitici in achterkamertjes van hun standpunten. Daarna moeten ze dit in het openbaar
uitleggen. Wie dat goed doet, binnenskamers en voor de camera, die behoort tot de elite. Ook bij deze elite gaat het om gezag en presentatie. Om vaardigheid en niet om macht. Dan is applaus op het partijcongres voldoende. Stemmingen op zo´n congres zijn een ritueel.
Gelijke kansen om ongelijk te worden; omdat je de beste bent op dat moment. Het is wel steeds oppassen, want de kinderen van elke elite hebben een betere start. Dat betekent voortdurend prutsen aan het sociale weefwerk. Dat is wat politici doen. Politiek is dus het vak om gelijke kansen te organiseren ieder de kans geeft toe te treden tot een professionele elite. Gelijkheid om verdiende ongelijkheid te bereiken. En dat is goed.
H. Drion. Eliteproblemen, 1986 en P. Blom, Het verdorven genootschap, 2010.