Bep was oud, 92 jaar. Ik was betrekkelijk jong, 47 jaar. Toen we elkaar leerden kennen, zo’n 20 jaar geleden, was zij de 70-jarige patiënt met weinig gezondheidsproblemen. Ik was de jonge dokter die 70 jaar onnoemelijk oud vond. We woonden in hetzelfde hofje. Zij was dus ook de oude buurvrouw die altijd zwaaide en tuk was op een praatje. Dat deed ze met veel buren.
Naarmate ze ouder werd was er meer te doen voor de dokter. Ze had wat artrosepijnen hier en daar, wat vocht in de benen, en later atriumfibrilleren tegen hartfalen aan. Maar erg was dat allemaal niet. Er zijn ergere ziektes dan ik heb, zei ze. Ze vond dat ze tevreden moest zijn en dat was ze ook.
Ik kwam er graag, net als de andere buurtjes, voor een praatje, voor een borreltje. Langzaamaan werd dat een gewoonte, de zogenaamde navisite aan het eind van de dag. Ik een witje, zij een citroentje.
Daar heeft mijn duopartner een eind aan gemaakt. “Ik ben voortaan haar dokter”, zei ze, “en jij gaat gewoon een borreltje drinken met je 90-jarige vriendin. Zo kun je niet goed voor haar zorgen”. Ze had namelijk gemerkt dat tante Bep klachten achterhield als ik er kwam, want dat was niet gezellig. Bep had moeite met de verschillende rollen van een soort oma, de buurvrouw en die van patiënt. Ik bofte met zo’n goede collega, die je behoed voor rolvervaging in de hulpverlening. Ze had groot gelijk. Het moet niet te gezellig zijn tussen arts en patiënt.
De pijn in de rug ontstond geleidelijk aan. Mijn collega was op vakantie. Ik mocht dus weer haar dokter zijn. Het duurde even voor ik aan een spontane wervelcollaps dacht. Die was er, een paar zelfs, goed zichtbaar op de foto. Er kwam meer thuiszorg, die haar graag verzorgde. De fysiotherapeut kwam aan huis, met plezier, om haar gaande te houden. De pijnstilling werkte goed, zei ze. Desondanks bewoog ze minder. Ze raakte uitgeput, van de pijn.
Maar de pijnstilling werkte goed.
Toen gaf ze het op. Ze vroeg wat ik van euthanasie vond. Dat kan niet voor een wervelbreuk, vertelde ik. Dat knapt weer op, daar zijn goede pijnstillers voor. Het even niet zien zitten en het zwaar hebben is onvoldoende reden voor euthanasie. “Maar wat dan, jongen, wat moet ik dan? Ik wil namelijk niet meer”. Daar kon ik alleen maar op zeggen dat mensen die niet meer willen, nog altijd kunnen stoppen met eten. Oude mensen doven dan vlot uit. Dat heeft ze gedaan: ze stopte met leven. In een week was ze overleden, vredig, op haar gemak, in haar eigen huisje.
Na haar overlijden vertelde haar zoon dat ze wel degelijk veel pijn heeft gehad. Die pijnstillers hielpen helemaal niets. Die pijn heeft haar gesloopt. Maar dat wilde ze niet zeggen. Dat was zo sneu voor mij. Dat vond ze niet gezellig.
Is ze toch nog doodgegaan aan gezelligheid. Er zijn inderdaad ergere ziektes.