Afscheid vindt ze vreselijk. Bijna twee jaar is ze nu. Ze ziet er niet tegenop, bang tevoren dat iemand weggaat is ze niet. Ze huilt pas, onstuitbaar, als het zover is. Ze is het ook zo weer kwijt, dat nare gevoel. Het lijkt op een prikje krijgen. Daar zie je niet tegenop, angst tevoren zit niet in haar aard. Het afscheid komt, dat doet pijn, je huilt en de pijn verdwijnt weer. Eigenlijk is de toekomst er niet. Zo meteen, ze kent het niet. Verdriet is verdriet nu. Verdriet van daarnet, van zo meteen, verdriet van misschien, daar hoef je niet om te huilen, want het is er niet.
Auto’s zijn er in twee soorten. Auto’s waarin mensen weggaan en auto’s waarin je zelf mee gaat. Gisteren stonden ze naast elkaar. Ze vond het maar verwarrend. Huilen om wie wegreed, enthousiast over meegaan met de andere auto. Maar bang voor auto’s, nee, dat wordt ze niet. Een grote ruimte, de showroom van de autodealer notabene, is een grensgeval qua afscheid. Ze is nieuwsgierig, maar tegelijk zie je je mensen niet. Ze fronst. Deugt dit? Waar is papa, waar is oma? Oh gelukkig, daar staat opa. Ze hoort de stem van papa. De hele showroom moest in kaart gebracht worden. Toen was het goed. Dit was binnen, iedereen is er, de stemmen hoort ze. Niemand neemt afscheid. Ik hoop dat ze nooit de toekomst ontdekt, noch het verdriet van gisteren. Ik hoop dat ze nooit volwassen wordt.