Homo sapiens et irritans

Ongegeneerdheid, leven zonder gêne, is geen psychiatrische stoornis. Maar er zijn varianten die tenenkrommend zijn voor welopgevoeden. Ik ken er vier. Neem de grofgebekte negatievelingen. Elk onderwerp wordt besmeurd met een afkeurende saus. Ik ken zelfs iemand die zijn zoon levenslang met ‘lul’ aansprak. Vaste bijvoeglijke naamwoorden zijn meestal ziektes, erge ziektes.

Niks deugt. Werk is lui geploeter richting vroegtijdig pensioen en de regering deugt al helemaal niet; zakkenvullers zijn het. Nare mensen voor de sfeer, maar onschuldig. Of neem de protest-asocialen. Ik bedoel niet de anti-socialen. Dat is wel een stoornis, de psychopathie. Nee, de protest-asocialen hebben hun chronische levensmislukking vroegtijdig omgezet in zich nergens wat van aan te trekken. Waardering hebben ze niet nodig, zeggen ze. Dat is niet zo; ze krijgen het niet en daarom draaien ze het maar om. Ze gaan hun eigen gang. Elk sociaal stapje doen ze expres verkeerd, andersom of niet. Meer succes krijgen ze niet voor elkaar. Het is een goedmoedige, trieste variant. Of neem de clowneske sociogehandicapten. Ze maken fout op fout in het maatschappelijk verkeer. Zeggen steeds de verkeerde dingen op het verkeerde moment. Dat het verkeerd valt merken ze later pas. Daarom proberen ze hun soort humor die ongegeneerde botheid is. Ze grijnzen er zelf maar bij voor het geval anderen het helemaal niet leuk vinden. Ze spelen de clown. Dat is veilig. De slimste ongegeneerde is de man op de foto. Die maakt van zichzelf, zijn uiterlijk en zijn gedrag een kunstwerk. Hij is zijn eigen maatschappelijke universum. Altijd is er wel ergens ruimte tussen de mensen voor kunst, voor vrolijke gekte, voor ongegeneerdheid. Hij weet dat. Hij geniet. Hij is gelukkig, desnoods in zijn eentje.